Rondom Franz Svitek: Een dossier

Ongepubliceerd materiaal omtrent een Oud-Katholieke zielzorger in Banholt, 1880-1881
Samengesteld en geannoteerd door Joep Leerssen

Inleiding


Ga naar InhoudsopgaveVolgend item (De betrokkenen)


De “Kerkstrijd” van Banholt is een roemruchte episode uit de Limburgse geschiedenis. Zij leeft voort in het collectieve geheugen en in een rijk gestoffeerde teksttraditie. Lambertus Nijssen, rector van Banholt (1881–1894) en pastoor van Mheer (1894–1907), heeft meteen na zijn aantreden in Banholt in een Memoriale deze gebeurtenissen vastgelegd. Maar toen al was de Kerkstrijd gaan rondzingen in de provinciale en nationale pers, die, in het kerkpolitieke klimaat van die jaren, de zaken vaak aangescherpt of aangedikt weergaf, of van een streekromantisch sausje voorzag. Sindsdien zijn de herinneringen een eigen leven gaan leiden, zelfs in romanvorm. In 2018 is het Banholtse parochie-archief ter ontsluiting toevertrouwd aan Harry van der Bruggen, die historische en bronnenkritische publicaties aan het geval heeft gewijd en er een boek over voorbereidt.1

Het hier gepresenteerde dossier wil met name die bronnen beschikbaar stellen die licht werpen op de positie van de Banholtse Kerkstrijd in de "confessionalization of politics", die in negentiende eeuw plaatsvond in Limburg, Nederland en de omringende landen.

In de jaren-1870 ontstond een felle controverse rondom de nieuwbouw van de kerk van Mheer. De dorpelingen van Banholt, dat destijds onder de parochie en de gemeente Mheer ressorteerde, ervoeren het als een tenachterstelling dat de nieuwe kerk op de oude, voor hen bezwaarlijke plaats naast het kasteel van Mheer zou komen te staan. Mede tengevolge van de onbuigzame opstelling van de kasteelheer annex burgemeester, O.N. baron de Loë, escaleerde dat conflict, waarin ook groeiende ressentimenten tegen de macht van kerk en adel een onmiskenbare rol speelden. De Banholtenaren bouwden in eigen beheer een kerk in hun eigen dorp, maar het houden van erediensten aldaar bleek lastig, en bisschop Paredis van Roermond (over hem: Gijsen 1968) was er vooral op uit om zijn gezag te laten gelden en gehoorzaamheid af te dwingen. Daartoe waren de Banholtenaren, met als belangrijkste activist Winand Bastings, niet genegen. Zij werden bijgestaan, ook met advies en publiciteit, door lieden als de voormalige gemeentesecretaris en publicist Jos. Russel (Opreij 2016, van der Bruggen 2019a), die zelf als voormalige rentmeester van baron de Loë ook nog een appeltje te schillen had met zijn oude werkgever.

De kwestie bereikte een hoogtepunt in 1880, toen op initiatief van Winand Bastings een Oud-Katholieke priester naar Banholt werd uitgenodigd om de vacante zielzorg op zich te nemen.

Daarmee raakte het dorp verzeild in het kerkpolitieke krachtenspel van die tijd. Nederland was niet alleen in rap tempo aan het verzuilen, het land had ook te maken gekregen met de schokgolven van de Duitse Kulturkampf, een door Bismarck ontketende campagne tegen de autoriteit van de RK kerk. Die campagne was vooral gericht op een versterking van het Pruisische gezag, en droeg zowel generisch-anticlericale als ook specifiek-antipapistische trekken (De Conick 2006). Binnen de Katholieke kerk was onverzoenlijk ultramontanisme inmiddels de toon gaan zetten, vooral met de dogma-verklaring van de pauselijke onfeilbaarheid in 1870 (Chadwick 1998). Die polarisatie leidde op haar beurt tot de vorming van een nieuw kerkgenootschap, dat in liturgie, hiërarchie en moraaltheologie de katholieke traditie voortzette maar de suprematie en de onfeilbaarheid van de paus ontkende en zich als een nationaal, Duits katholicisme positioneerde, analoog aan de Anglicaanse kerk in Engeland en de Oud-Katholieke kerk in Nederland. Oud-Katholieke bisschoppen in Duitsland en Nederland verrichtten over en weer bisschopswijdingen, en de Duitse Oud-Katholieke bisschop Reinkens probeerde bij de Utrechtse Oud-Katholieke Cleresie een erkenning van de rechtmatigheid van de Anglicaanse bisschopswijdingen te bewerkstelligen.2 Die toenadering zou zijn beslag krijgen in de “Unie van Utrecht” van 1889, waarin de diverse Oud-Katholieke kerken alsmede de Anglicaanse kerk zich tot een internationaal kerkgenootschap verbonden. Hier te lande werd dat proces aangemoedigd door Protestantse intellectuelen zoals de Groningse theoloog Petrus Hofstede de Groot, waarschijnlijk vooral uit anti-Roomse motieven. Een neef van deze laatste, Cornelis Philppus de Groot, was predikant te Gulpen.3

Toen Winand Bastings een Oud-Katholieke zielzorger in Banholt wilde laten aanstellen begaf hij zich dus op gevoelig terrein, zonder zich van die bredere kaders bewust te zijn. De Oud-Katholieke aartsbisschop van Utrecht, Johannes Heykamp, was een voorzichtig man, die weinig lust betoonde om zich door Hofstede de Groot c.s. voor een anti-Rooms karretje te laten spannen. Hij gaf geen gehoor aan het Banholtse verzoek, waarin hij vooral lokale koppigheid en splijtzucht bespeurde. Bastings wendde zich daarop tot de Duitse Oud-Katholieke bisschop J.H. Reinkens. Reinkens was overigens een streekgenoot: hij was geboren in Burtscheid bij Aken. Het kan haast niet anders dan dat Bastings daarbij door Hofstede de Groot is geholpen. Een jonge geestelijke, Franz Svitek, werd vanuit Bohemen naar Banholt gezonden, ook al lag dat dorp buiten Reinkens’ diocees.

Svitek, die hartje winter, op Kerstavond 1880, in Banholt arriveerde, had ook geen idee waar hij aan begonnen was. Zijn autorisatie was twijfelachtig – hij was achter de rug van de bevoegde prelaat, Heykamp, van buitenaf geparachuteerd. De Akenaar Reinkens had al aan het begin voor het taalprobleem gewaarschuwd; Svitek moest met langzaam uitgesproken Hoogduits proberen om zich verstaanbaar te maken bij de bevolking, die volgens hem “Platduits” sprak. De soms verwarde meertaligheid waarin de correspondentie door de diverse betrokkenen is gevoerd, spreekt ook boekdelen: Limburg was talig en staatkundig een schemerzone, en mede dankzij dat schemerduister, en de gebrekkige kennis van de lokale situatie bij de buitenstaanders (waar dezen al te lichtvaardig overheen stapten), kon het avontuur-Svitek vorm krijgen.

Het avontuur duurde niet lang. Svitek, die hooggespannen verwachtingen lijkt te hebben gekoesterd en een ietwat geëxalteerde persoonlijkheid lijkt te zijn geweest, bracht Heykamp in verlegenheid, liep binnen enkele weken tegen de onmogelijke problemen van zijn situatie aan (de compromisloze veroordeling door bisschop Paredis en de harde tegenwerking door burgemeester/baron De Loë) en werd wanhopig. Onkundig van pogingen die door toedoen van Hofstede de Groot werden gedaan om zijn positie te consolideren, vertrok hij na een maand. Op 31 januari liet Svitek zich, aldus De Maasbode, “door den koster van den dominé te Gulpen, bij wien hij den nacht had doorgebracht, naar het station Wylré brengen”.4 Op 1 februari 1881 schrijft hij vanuit Bonn een zure brief aan Heykamp om over het échec van zijn “missie” te berichten. Daarmee verdwijnt hij uit het Nederlandse blikveld; alleen melden enkele kranten in de herfst van dat jaar dat Svitek vanuit de “sekte van Reinkens” was teruggekeerd naar “de schoot der moederkerk”.5 Wat hier te lande achterbleef was de herinnering aan een smeuïg Limburgs plattelandsschandaal dat in het klimaat van de verzuiling ook op landelijk niveau gretig was opgepikt.6

Enkele tot dusver onuitgegeven brieven uit het Oud-Katholieke aartbisschoppelijke archief in Utrecht werpen een boeiend strijklicht op deze zaak. Dit dossier biedt een geannoteerde transcriptie van de relevante stukken.


1 Zie ook de bibliografie. Ik wil op deze plaats dhr Van der Bruggen hartelijk danken voor zinvol commentaar op een eerdere versie van dit dossier, en voor de waardevolle aandacht– en verbeterpunten die hij heeft aangereikt. Tevens dank ik dhr Armand Opreij voor inzage in zijn meer gemeentepolitieke analyse, “De Zwarten en de Grijzen”.

2 In Utr. Arch. 1835: 962 bevindt zich in afschrift een ongedateerde (Franstalige) brief van Heykamp aan Bisschop Reinkens over een herderlijk schrijven van deze laatste (19 nov 1881, Deutscher Merkur 3-12-1881), waarin de Anglicaanse kerk als apostolisch en katholiek wordt gekarakteriseerd, en als zodanig een zusterkerk van de Oud-Katholieke. Heykamp plaatst daar vraagtekens bij: de Anglicaanse kerk heeft zichzelf afgesplitst van Rome en daardoor een Goddelijk mandaat verloren, terwijl de Oud-Katholieken, ondanks de onrechtvaardige houding van de pausen, nooit hun bekentenis tot de RK kerkgemeenchap en tot het primaat van de Bisschop van Rome hebben verloochend. Kennelijk was Heykamp zeer beducht om als schismatieke splijtzwam voor anti-Roomse karretjes te worden gespannen. Reinkens zou blijven bemiddelen tussen de Anglicaanse en Utrechtse standpunten en daarmee de gezamelijke Utrechtse Verklaring van 1889 voorbereiden.

3 Hij wordt vaak vermeld (onder verlenging van zijn naam tot "Hofstede de Groot”, net als zijn oom) als een van de raadslieden voor de Banholtse dissidenten (o.m. Brouwers 1947). Het is waarwschijnlijker dat die raadgever de oom/professor was, die in 1880 om gezondheidsredenen vakantie vierde in Gulpen. (H. v.d. Bruggen, persoonlijke communicatie)

4 De Maasbode, 8 febr. 1881. De spoorlijn Maastricht-Aken, geopend in 1853, had een station in Wijlre.

5 Citaten uit Tilburgsche Courant, 15-09-1881, Venloosch Weekblad, 1-10-1881. Navraag bij de archivarissen van diverse Oud-Katholieke gemeenschappen in Duitsland en Tsjechië leverde geen verdere informatie over Svitek op. Voor hun welwillende medewerking dank ik mw. Yvonne Brummert, Bonn; mw. Jana Hovorková en dhr. Martin Barus, Litoměřice; dhr Petr Brzobohatý, dhr Vit Kochánek en dhr Petr Jan Vinš, Praag.

6 Een zoekactie in het digitale krantenarchief delpher.nl op termen als “Svitek”, “Reinkens” en “Βanholt” levert treffers voor de volgende relevante persberichten: De Tijd, 19-1-1881 en 25-2-1881; De Maasbode, 20-1-1881 en 8-2-1881; Algemeen Handelsblad 20-1-1881, 3-2-1881 en 9-2-1881; Venloosch weekblad, 5-2-1881; Opregte Haarlemsche Courant, 8-2-1881; Het Vaderland, 10-2-1881; Tilburgsche Courant 13-2-1881.


Ga naar InhoudsopgaveVolgend item (De Betrokkenen)