MAATSCHAPPELIJKE PRESENTIE EN STATUS VAN HET LIMBURGS1
Van de ca. 1.000.000 inwoners van de provincie Limburgs spreekt, ruw geschat, gemiddeld ca. 75% Limburgs; dat percentage ligt iets lager in het Noordelijke gedeelte van de provincie en in de gemeente Heerlen, hoger in het Zuiden. Daarnaast omvat het areaal van het Limburgs ook de aanpalende buitenlandse gebieden. In vrijwel de gehele Belgische provincie Limburg (675.000 inw.) wordt eveneens Limburgs gesproken; het wordt door het merendeel van de bevolking aldaar actief en passief beheerst, echter in een beperkter scala aan gespreksituaties gebezigd. Aan oostelijke zijde vindt een vloeiende overgang plaats naar Rijnlandse dialecten (Epen-Hendrikkapelle, Kerkrade-Aken, Sittard-Selfkant, Venlo-Nederrijn); echter, ook de situatie van de Rijnlandse streektaal is minder sterk dan die van het Limburgs binnen Nederland. Bijaldien heeft het gebruik van de streektaal wel degelijk een "Euregionale" component voor wat betreft het interregionaal grensverkeer.2
Veel streektalen zijn plattelandstalen, zijn vooral vertegenwoordigd in laagbetaalde en traditionele beroepen en genieten weinig sociaal prestige, ja, gelden zelfs als sociaal stigma. De situatie van het Limburgs is volstrekt anders (in analogie met, zo niet de huidige, dan toch de historische situatie in het Rijnland). Niet alleen het volk, maar ook de middenstand, de burgerij en het patriciaat van Venlo, Weert, Roermond, Sittard, Kerkrade en Maastricht spreken Limburgs. Limburgs is vaak de dagelijkse omgangstaal van gemeentelijke en provinciale bestuurders in de werksituatie en wordt ook courant gebruikt in het mondelinge verkeer tussen overheid en burger. Deze situatie is wenselijk voor zover zij de afstand tussen burger en overheid verkleint.
De regionale en lokale radiozenders, advertenties in de provinciale dagbladen en huis-aan-huis-bladen maken vaak en vanzelfsprekend gebruik van het Limburgs. Huwelijks- en verjaardagsadvertenties in de provinciale pers zijn veelvuldig in het Limburgs gesteld.
Dat het Limburgs niet officieel voor de kerkelijke liturgie is erkend is het gevolg van terughoudend beleid dienaangaande van de kant van de R-K. autoriteiten; Limburgstalige priesters gebruiken het in alle andere omstandigheden courant met hun parochianen. Wel vinden in de hele provincie missen en oecumenische diensten plaats in het Limburgs, vooral rond Kerstmis, Carnaval en op plaatselijke hoogtijdagen.
Het Limburgs wordt in ziekenhuizen, andere segmenten van de zorgsector, in het openbaar bestuur en de commerciële, bestuurlijke of culturele informatieverstrekking net zo algemeen gebruikt als in het huiselijk leven. Telefonisten en receptie-medewerkers in het bedrijfsleven, medewerkers van openbare bibliotheken, arbeidsbureaus enz. zullen het gebruik van het Limburgs, indien dit door de "klant" wordt gesproken, niet schuwen. Ook wordt in informele situaties door het politie-apparaat Limburgs gesproken met de burger.
In het Maastrichts bestaat sinds kort een leergang Maastrichts voor basisschoolleerlingen, met ondersteunend materiaal: "Rijstartele of veters" (verzorgd door Veldeke Maastricht, o.a. dhr. Ph. Dumoulin). Eerdere ervaringen op dit terrein zijn opgedaan in de jaren zeventig in het kader van het zogeheten "Kerkrade-projekt", waarin de taalsituatie in Kerkrade speciaal ten behoeve van het onderwijs op de basisscholen is onderzocht.3
Kortom, Limburgs is niet alleen de meest afwijkende, maar misschien ook de vitaalste streektaal van het Nederlandse taalgebied. Dit neemt niet weg dat het Limburgs wel degelijk aan druk blootstaat; zulks is een structureel gegeven in diglottische gebieden waar een streektaal zich naast een officiële landstaal moet handhaven.4 Het Limburgs moet, ondanks zijn betrekkelijke vitaliteit in vergelijking tot andere streektalen, wel degelijk tegen erosie worden behoed: het aantal Limburgstaligen onder jongeren neemt enigszins af, en over het hele gebied is een dubbele nivellering waarneembaar - enerzijds van lokaal Limburgs naar een algemeen regiolect, anderzijds een convergentie naar het AN. De neiging onder Limburgstalige ouders om hun kinderen in het AN op te voeden is weliswaar sterk geslonken, maar niet verdwenen. In huwelijken waarvan één van beide partners Limburgs-onkundig is, vormt AN de enige gezinstaal en wordt het Limburgs vaak niet aan kinderen doorgegeven.5 De zwakte van het Limburgs ten opzichte van het AN is niet op de laatste plaats een psychologische, en is te situeren op het raakvlak tussen Limburgstaligen en niet-Limburgers. Tot voor kort was een Limburgs accent buiten de eigen regio stigmatiserend en ontmoette het Limburgs accent reacties die varieerden van laatdunkendheid tot kleinerende goedmoedigheid.6 Nog steeds geldt een "accentloos" bezigen van het AN als functioneringsvoorwaarde in tal van beroepen. Zolang het Limburgs slechts als afwijkende variant van een standaard-Nederlands geldt, zal dit een prikkel vormen om hetzij in het eigen taalgebruik, hetzij in de opvoeding van kinderen, conformering aan het AN te betrachten door onderdrukking van Limburgstaligheid.7 Dit heeft enerzijds tot nivellering en verlies aan culturele diversiteit geleid, anderzijds ook tot provincialistische (anti-"Hollandse") ressentimenten en een zekere nostalgische halsstarrigheid. Zulke ressentimenten zouden door erkenning van het Limburgs als streektaal verminderd kunnen worden; de doelstelling van het Handvest, ervoor te zorgen dat minderheden "zich thuis voelen in de staat waarin zij om historische redenen terecht zijn gekomen" (expl. rep., 12) is stellig toepasbaar op de Limburgse situatie.
1 Voor een algemene achtergrondschets, vgl. het recente dubbelnummer van literair culturele tijdschrift Maatstaf over “Nederlands langste provincie” (nr. 9/10, 1995).
2 Een anecdotisch maar niet geheel zinledig voorbeeld: De werkgroep “Erkenning Limburgs als Streektaal” was uit vier Nederlanders, twee Belgen en een Duitser samengesteld. Voertaal was voor elk van de deelnemers het eigen dialect. Significanter is het feit dat de gemeentebesturen van Kerkrade en Herzogenrath bij hun regelmatig interregionaal overleg het gemeenschappelijke Limburgs bezigen als onderlinge omgangstaal, en aldus aan de dilemmatische keuze tussen Nederlands of Duits ontsnappen.
3 Een zesdelige beschrijving en rapportage is vervat in A. Hagen, P. Stijnen & A Vallen, Dialekt en onderwijs in Kerkrade (Nijmegen, 1975).
4 Jan Goossens, Het gebruik van dialect en Algemeen Nederlands en de evolutie ervan (Hasselt, 1987), en A.M. Hagen & K. de Bot, “Structural loss and levelling in minority languages and dialects”, Sociolinguistica, 4 (1990): 136-149.
5 Daar staat tegenover dat kinderen in een Limburgstalige omgeving uit een Limburgs-onkundig gezin vaak van hun speelkameraadjes Limburgs leren.
6 Herman Crompvoets, Dialect en standaardtaal in Nederlands Limburg (Hasselt, 1987).
7 Vgl. U. Knops, “Attitudes towards regional variation in Dutch pronunciation”, in Language attitudes in the Dutch language area, ed. R. v. Hout & U. Knops (Dordrecht, 1988), 105-120.