SPECIFIEKE KENMERKEN VAN HET LIMBURGS
Het Limburgs heeft tal van eigenaardige kenmerken, waarvoor in het overige Nederlandse taalgebied geen analogie bestaat. Zonder die aspecten te willen memoreren die het Limburgs gemeenschappelijk heeft met andere zuidnederlandse streektalen (“zachte g”, diminutief op -ke i.p. v. “-tje”) verdienen enkele meer saillante aspecten hier vermelding .
De klankleer van het Limburgs is fundamenteel anders dan die van het AN. De Limburgse vocaalstructuren weerspiegelen nog de laat-Middeleeuwse situatie en hebben de Nederlandse klinkerveranderingen niet meegemaakt: sjrieve ("schrijven”), moes/muuske ("muis/muisje”). Het Limburgs kent meerdere diftongen die in het AN niet voorkomen.
Enkele grammaticale en morfologische eigenaardigheden:
De woordenschat van het Limburgs sluit eerder bij het Rijnlands-Duitse taalgebied aan dan bij het Nederlandse taalgebied. De samenstellers van het Woordenboek van de Limburgse Dialecten wijzen erop dat men voor zeer vele lemmata en lexemen het Rheinisches Wörterbuch raadplegen moet, bij ontstentenis van analoge woordtypen in het WNT of in Nederlandse dialectwoordenboeken. Het feit dat weinig, in het Limburgs courante, woorden aangetroffen worden in WNT en Van Dale is een opmerkelijke omissie: bij het codificeren van de Nederlandse taalschat hebben de lexicografen het Limburgse streekeigen grotendeels buiten beschouwing gelaten, ondanks het feit dat andere (zuid- en oostnederlandse) streekeigen varianten wel zijn opgenomen. Het Limburgs bewaart wel vele woorden die in het Nederlands zijn uitgestorven of sterk verouderd. Ook de invloed van het Waals in de woordenschat is opmerkelijk.
Deze eigenschappen zijn allerminst incidenteel of bijkomstig; zij karakteriseren vrijwel elke taaluiting in het Limburgs en vormen de reden waarom het Limburgs voor andere (m.n. metropolitische) Nederlandstaligen als vrijwelonverstaanbaar wordt beschouwd, althans moeilijker verstaanbaar dan bijna elke andere Nederlandse streektaal. Recentelijk heeft de aan de Rijksuniversiteit Groningen werkzame linguïst C. Hoppenbrouwers getracht om deze talige afstand kwantitatief te indiceren met behulp van een zg. Feature Frequency Method: een index van de frequentie waarmee streektalige eigenaardigheden in taaluitingen opduiken.2 De met behulp van deze FFM gecalculeerde afstand van het Limburgs t.o. v. het Noordhollands was zelfs groter dan die van het Fries. Van de veertig onderzochte Nederlands-Friese dialecten waren de vier meest van het AN afwijkende Limburgs: Venray, Maastricht, Tienen (op de grens tussen Belgisch-Limburg en Brabant) en Kerkrade (kaart 3).
LIMBURGS ALS MIDDENRIJNLANDS; HISTORISCHE POSITIE.
Veel van de hierboven opgesomde eigenschappen van het Limburgs illustreren, naast het verschil tussen Limburgs en AN, tevens de overeenkomsten tussen Limburgs en de streektalen van het aanpalende Duitse gebied. A. Weijnen heeft een complex van "Middenrijnlandse" dialecten beschreven3 waar het Limburgs op grond van vrijwel alle hierboven opgesomde eigenschappen bij hoort. Ook historisch gezien maakt het Limburgs deel uit van een Rijnlands complex: het Middenrijnlandse territoir wordt doorsneden door een opmerkelijk dicht web van isoglossen en isoglossenbundels (de "Rijnlandse waaier"), die grosso modo concentrisch rondom Keulen zijn gesitueerd. Deze isoglossen geven aldus de vloedlijnen aan van de Middeleeuwse "Keulse expansie", een taalinvloed die zich vanuit Keulen voelbaar maakte. De buitenste cirkel van de Keulse expansie, de Uerdingerlijn, omvat het merendeel van de Limburgse dialecten (inclusief de Belgisch-Limburgse).
De Limburgse streektaal bevindt zich dus in een tussenpositie tussen het Duits en het Nederlands: dat blijkt uit Middeleeuwse archivalia (rekeningen en oorkonden van de Balije Alden Biezen, Maastricht, Sittard, enz.), alsmede literaire teksten zoals het werk van Henric van Veldeke, de Aiol- fragmenten, de Limburgse Sermoenen en de diverse Limburgse/Ripuarische redacties van de laat-hoofse roman van "Heinric en Margarete van Limburg". Was, met de kardinale figuur van Henric van Veldeke, het Limburgs de oudste toonaangevende variant van de Dietse taalgroep,4 na de opkomst van Brabant in de 13e eeuw is de positie van het Limburgs in de Nederlandse schrijfcultuur gaandeweg gemarginaliseerd.
1 B. Hermans, The Composite Nature of Accent: With Case Studies of the Limburgian and Serbo-Croatian Pitch Accent (Amsterdam, 1994).
2 C. Hoppenbrouwers, Het regiolect van dialect tot Algemeen Nederlands (Muiderberg, 1990),19-27.
3 A. Weijnen, "Een stap naar de oostgrens van de zuidoostelijke dialecten", in Feestbundel aangeboden aan prof dr. D.P. Blok, red. J.B. Berns et al. (Hilversum, 1990), 370-375.
4 "Van Veldeke staat aan het begin van de Middelnederlandse letterkunde. Hij behoort tot de zo geheten Nederrijnse cultuurtraditie en valt als zodanig zowelonder het Nederlandse als het Duitse taalgebied". M. van der Wal, Geschiedenis van het Nederlands (2e druk Utrecht, 1994), 110.