3. ALGEMENE OVERWEGINGEN
3.1 Achtergrond
Op 5 november 1993 heeft Nederland het "Europees Handvest voor Streektalen of Talen van Minderheden " ondertekend. Het Handvest gaat onder meer uit van de overweging dat de bescherming van de historische streektalen van Europa "bijdraagt aan de instandhouding en ontwikkeling van de culturele rijkdom en tradities van Europa ", en dat het spreken van de eigen taal een onvervreemdbaar burgerrecht vormt, met dien verstande dat zulks niet ten koste mag .gaan van de officiële landstaal (Handvest, preambule). Het Handvest legt bovendien een direct verband tussen de begrippen "democratie" en "culturele verscheidenheid" als fundamentele beginselen van de Europese politiek.
Inmiddels is de Tweede Kamer ertoe overgegaan, om de termen van dit Handvest voor wat betreft Nederland niet alleen van toepassing te verklaren op het Fries, maar ook op het Nedersaksisch (de groep dialecten gesproken in het Stellingwerfse gedeelte van de provincie Friesland, in de provincies Groningen en Drente, alsmede in gedeelten van de provincies Overijssel en Gelderland). Van verschillende kanten is daarop de vraag gesteld, of de argumenten, die geleid hebben tot de erkenning van het Nedersaksisch als streektaal, niet in even sterke mate van toepassing zouden zijn op het Limburgs. De provinciale autoriteiten hebben daarop de Vereniging Veldeke Limburg aangesproken als aangewezen instantie om een dergelijke aanvraag te behartigen. Voor de wetenschappelijke voorbereiding
daarvan, en een advies ten aanzien van de principiële wenselijkheid en haalbaarheid van een dergelijke erkenningsaanvraag, is op initiatief van de Vereniging Veldeke een "Werkgroep Erkenning Limburgs als Streektaal" geformeerd. Het door deze werkgroep uitgebrachte rapport, dat hier voor U ligt, behelst dan ook een overweging, in hoeverre de termen van het Handvest van toepassing zijn op het Limburgs, en (zo ja) in hoeverre een erkenning van het Limburgs als streektaalonder de termen van het Handvest wenselijk is.
3.2 Erkenning onder de termen van het Handvest
Het Handvest hanteert een tweeledig getrapte erkenningsmogelijkheid. Erkenning van een streektaal of minderheidstaal kan plaatsvinden onder de termen van deel II van het Handvest (art. 7), dan welonder de termen van deel III (art. 8-14). Deel II beperkt zich tot een algemene onderschrijving van de fundamentele doelstellingen en beginselen die aan het Handvest ten grondslag liggen; deel III formuleert een aantal maatregelen waarvan de concrete implementatie een steunende rol zou moeten spelen bij het behoud van streek- of minderheidstalen. De ondertekenende staten kunnen van geval tot geval het Handvest implementeren onder de (louter principiële) termen van deel II dan wel de (concretere en ingrijpendere) termen van deel III. De erkenning van het Nedersaksisch, dat voor de Limburgse casus als precedent dient, heeft plaatsgevonden onder de termen van deel II.
3.3. Criteria voor erkenning
De termen van het Handvest en de daarbij behorende ancillaire stukken, alsmede de bestuurlijke toepassing daarvan op de gevallen van het Fries en het Nedersaksisch en de politieke discussies daarover, reiken op meer en minder formele en expliciete wijze een aantal criteria aan die kennelijk noodzakelijk zijn om een streektaal voor erkenning in aanmerking te laten komen.