2. TERMINOLOGISCHE DEFINITIES
2.1.“Limburgs”
Onder “Limburgs” wordt hier pragmatisch verstaan: de streektaal zoals gesproken, in zijn diverse varianten, in de Nederlandse provincie Limburg. Dit administratief gebied vormt ook in taalgeografische zin een eenheid, daar het - anders dan andere Nederlandse gewesten – grotendeels ten Oosten ligt van de zog. Uerdingerlijn, en zich aldus op kenmerkende wijze onderscheidt van het Algemeen Nederlands en zijn varianten en dialecten elders in het Nederlandse taalgebied; alle dialecten van het Limburgs bevinden zich in eengelijksoortige situatie tegenover het Algemeen Nederlands (AN).
Ruw geschat is het Limburgs de dagelijkse omgangstaal voor meer dan een miljoen sprekers, verdeeld over de beide Limburgen. Gemiddeld ca. 75% van de bevolking van de Nederlandse provincie Limburg (d.w.z. ca. 750.000 personen) is Limburgstalig; het Limburgs strekt zich aan de westzijde van de Nederlandse landsgrens uit over de provincie Belgisch-Limburg, en zet zich aan oostelijke zijde van de landsgrens voort in de Rijnlandse dialectgroep van het Duits. Binnen het hier geldende bestek is alleen het Nederlandse gebied aan de orde.
Het Limburgs dient niet te worden verward met de regionale tongval waarmee Limburgers het AN realiseren (zachte g, brouwende r,
melodisch accent). Limburgs als streektaal is iets anders dan een Limburgs accent bij het bezigen van AN.
2.2."Streektaal", "taal", "dialect", "erkenning"
Onder “streektaal” wordt hier verstaan: een verbaal communicatiesysteem dat aan een welomschreven regio (en in die regio wonende sprekersgroep) eigen is, niet de status geniet van officiële landstaal maar daarvan wel duidelijk verschilt (vgl. Handvest art. l.a.i,expl.rep. 1). De filologisch-linguïstische verhouding tussen streektaal en landstaal is bij deze socio-geografische definitie niet in het geding: streek- en landstaal kunnen nauw verwant zijn (Andalusisch-Spaans, Beiers-Duits), minder nauw verwant (Fries-Nederlands, Sardisch-Italiaans, Corsicaans-Frans) of volstrekt los-staand (Baskisch-Spaans, Laps-Zweeds).
Het heeft weinig zin om het begrip “streektaal” vast te leggen op de ingesleten maar misleidende antinomie tussen “taal en dialect”; immers, de taalwetenschap erkent geen categorisch taxonomisch verschil tussen die beide begrippen (“een taal is een dialect met een eigen leger en vloot”). Ten principale zij opgemerkt dat het begrip “dialect” naar betekenis en bijklank sterk verschilt al naar gelang dit woord in een taalwetenschappelijke dan wel alledaagse context wordt gebezigd, en dat het begrip daarom tot grote misverstanden en verwarring aanleiding kan geven.
Het Handvest stelt expliciet dat “de dialecten van de officiële taal/talen van de staat” niet onder de definitie “streektaal” vallen (art. 1.a.ii), het “explanatory report” maakt op dat algemene principe de restrictie dat geen eenduidig criterium kan worden aangegeven “vanaf welk punt afwijkende vormen afzonderlijke talen zijn” (expl. rep., 31). De definitie van wat al dan niet als streektaal kan gelden wordt dan ook genuanceerd en in brede lijnen aangegeven (expl. rep., 16-19) zonder dat een concrete lijst wordt opgesteld, die immers niet anders dan “aanvechtbaar” zou kunnen zijn ( expl. rep., 20). In laatste instantie wordt het “aan de betrokken autoriteiten in elke staat overgelaten om – volgens hun eigen democratische processen – te bepalen hoeverre een wijze van uitdrukken een afzonderlijke taal is“ (expl. rep., 31).
De erkenning van het Limburgs als streektaal (zoals beargumenteerd en voorgesteld in het onderhavige advies) kan dus geenszins begrepen worden als een categorische of taxonomische “opwaardering”, als zou het Limburgs hiermee van de status van “dialect” naar de status van “taal” promoveren. Erkenning als streektaal is een publiekrechtelijke aanvaarding van bestaande cultuurvariatie, geen sturend ingrijpen in de wetenschappelijke terminologie of taxonomie, of in de talige praktijk. In concreto betekent “erkenning”: bevestiging van de bestaande talige diversiteit als uiting van culturele rijkdom, en bevestiging van de noodzaak tot behoeding en bestendiging daarvan (vgl. Handvest, art. 7.1). Noch het publiekrechtelijke primaat van de landstaal, noch de taalsystematische verhouding van het Limburgs tot andere taalvarianten kan hierdoor in het geding worden gebracht.
Evenmin kan het de bedoeling zijn om een normatief-centralistisch “standaard-Limburgs” of “Algemeen Beschaafd Limburgs” te stimuleren. Erkenning van het Limburgs als streektaal dient te betekenen: erkenning van het Limburgs in al zijn varianten, van Eijsden tot de Mookerhei, erkenning van de gezamenlijke Nederlands-Limburgse dialecten; het gaat immers om een maatregel tot behoud van de culturele verscheidenheid hier te lande. Ook in al hun verscheidenheid bezitten de plaatselijke varianten van het Limburgs genoeg gemeenschappelijke eigenschappen, die deze plaatselijke idiomen bij al hun onderlinge onderscheid identificeren als Limburgs en als zodanig afwijkend van het AN. Wat deze varianten van het Limburgs met name gemeenschappelijk hebben is hun gelijksoortige situatie ten opzichte van het AN.